Leven en laten leven

Jersey City is een doodse stad, althans, het gedeelte waar ik verblijf. De straten zijn altijd verlaten, of het nu weekend is of maandagmorgen in de spits. Er zijn enkele middle-of-the-road eetcafé's, waar je op een aantal flatscreens honkbal kunt kijken en een hamburger kunt eten.


De mensen wonen in hun torenflats en proppen zich elke morgen tussen 07.00 en 09.00 uur in de PATH (Port Authority Trans Hudson) Subway om zich naar hun werk in Manhattan te spoeden. In tegenstelling tot de straten zijn de treinen soms zo vol dat je hem voorbij moet laten gaan en op de volgende moet wachten, in de hoop dat die leger is. 's Middags tussen 17.00 en 19.00 herhaalt dat ritueel zich in omgekeerde richting. De tegemoetkomende treinen zijn zonder uitzondering leeg.


Het forensen heb ik de afgelopen dagen al participerend geobserveerd (mijn vak, immerssss), want ik moest gewoon netjes elke dag om 09.00 uur op het Graduate Center van CUNY in Midtown zijn. Tegenover het Empire State Building. Ik kon hem zien terwijl ik mijn voordracht hield. Kijk (in de mist):
In zo'n trein zit je - meer nog dan in de volste forensentrein tussen Utrecht en Amsterdam - noodgedwongen in elkaars intieme zones. Als iemand zijn neus ophaalt dan voel je zijn neusharen zo ongeveer in je oor trillen. Met alles wat daar tussen zit. Gatver.


Dus om elkaar niet nodeloos te irriteren, is iedereen doodstil en vermijdt oogcontact. Veel mensen staan met hun ogen dicht te wachten tot de volgende halte zich aandient, anderen spelen met hun telefoon. Het is een vreemde paradox: zoveel mensen zo hutje-mutje op elkaar in zo veel stilte.


In de lift van mijn torenflat is het hetzelfde. Er wonen zo veel mensen (12 appartementen op elke verdieping met 49 verdiepingen, dus reken maar uit) dat je mekaar niet groet in de lift, als je al oogcontact maakt. Je kunt niet aan de gang blijven.


Het appartement waarin ik woon, leeft ook niet. Er hangen geen persoonlijke dingen aan de muur, er hangen geen kleren in de kast, er zijn net genoeg pannen in de verder goed geoutilleerde keuken om een pastaatje in elkaar te draaien.


Ik maak mijn torenkamer tot een vorm van thuis door mijn playlists van Spotify te draaien. Ik heb op reis eigenlijk nooit WiFi waarop dat kan, maar hier wel. Dan kijk ik met een biertje in mijn hand naar de blikkerende zonsondergang in de spiegels van Manhattan met Forqueray op, of Haydn of Busi Mhlongo. Zowel vertrouwd als vervreemdend.


Daar staat tegenover dat het aan de overkant van het water in Manhattan bruist, met heel lekker eten, caffé lattes, telefonerende mensen, delivery services, plietsie-autootjes, brandweerautootjes MET nationale vlaggen, yellow cabs, bootjes op het water (ook met nationale vlaggen), en verbijsterend veel honden. Klaarblijkelijk wonen er niet alleen 8,5 miljoen mensen in New York, maar ook nog eens een half miljoen honden. En dan heb ik het nog niet over de 60 miljoen bezoekers per jaar...


Die honden (niet alleen kleine kefhondjes, maar ook behoorlijk grote labradors) worden op de dakterrassen van de torenflats uitgelaten (soms in bosjes tegelijk), al vind je ook behoorlijk veel hondepoep op straat en deze stand van zaken sterkt mij in mijn geloof in de twee voornaamste wetten die ik instel als ik een dictatuur sticht: vlees eten mag, maar alleen als je het dier zelf slacht, en (in het verlengde daarvan) hondenbezit mag, mits de hond naar buiten kan om zijn eigen vlees te slachten (niet in de stad dus). Zo. Want die Weense dames met hondjes zijn niets vergeleken bij de New Yorkse hondenliefde. Brrrrr.







Reacties

Populaire posts van deze blog

Beeld en geluid

Ervaringsdeskundige

Nieuw gevoel